De slaap ontwijkt in deze lichte tijden.
De schemering verdiept tot donkerblauw,
En vóór dit zwart wordt, komt het morgengrauw
Reeds als een rook de hemel overglijden.
Klopt t bloed zo zwaar door onze ontruste rust?
Zijn het de maaiers die hun zeisen haren*?
Valt er een schaduw binnen van de blâren?
Is dit een droom? Spoken hier dood en lust?
Dood, droom en lust staan met gerede handen
Om ons gelijk een kienspaan* te verbranden.
Wie rukt ons weg voor wij hun vuur vervallen?
Toen is een zoetheid en een licht gekomen,
Zo blond en stil als t bloeien van de bomen
Over een wei in zonnig groene wallen.
——————————————-
haren: scherp maken
kienspaan/kienhout, verhard (fossiel) hout uit het veen opgedolven en als toorts enz. gebruikt