II Naast Hem, een moordenaar, van pijn

Naast Hem, een moordenaar, van pijn,
Begon in doodsangst wild te schreeuwen,
Alsof de haat van aller eeuwen
Doodslagers, in die kreet wou zijn:
‘God, met het leedverwoest aanschijn!
Held! Laat uw helpende almacht blinken!
Kom van het kruis; ruk onze klinken
Los, wijl we uw goedgezellen zijn!’

Maar, schuldontdekt en schuldverslagen,
Roept de andere: ‘wat wij verdragen
Is recht; waar is Zijn schuldbewijs?
Wanneer Ge uw koninkrijk betreden
Zult, denk aan mij, Heer!’ Hij zei: ‘heden
Zijt gij met Mij in ’t paradijs!’