De boom:
God, gaat Uw snoeimes weder hakken,
Nu ’t sap al driftig in mij stijgt?
Heb ik dan zooveel wilde takken,
Wier weeldrigheid mijn vrucht bedreigt?
Hoe wordt mijn schoone kroon geschonden!
Wreed kerft Gij door mijn zachte schil!
Gril blinken óveral mijn wonden!
Ik sidder om mijn levens wil!
De hovenier:
Zou Ik mij dan om dóód hout moeien?
Dat gaat bij vrachten in het vuur.
Wat lijdt, lééft! En dat wil Ik snoeien!
En l éven komt geen leed te duur!