Job

De dag verga, waarin ik werd geboren,
Der donderbuien dikke duisternis
Trekke zich samen waar zijn luister is,
Hij zij verschriklijker als geen te voren.

Was ‘t mij bij de eerste oogopslag beschoren
Te sterven…, waar zelfs geen gefluister is
Van leed, men vrij van elke kluster is,
Zou mij de rust van koningen behoren.

Ik rustte met wie liefde hield gebonden,
De groten die in glorierijke stonden
De dood zich mengelden met minnens wijn.

Maar ik moet levend duizend doden sterven,
En nimmer kan ik ‘t duizlend heil verwerven
Van stil en donker en mét u te zijn.