Jonathan

Zijn kleedren had hij niet alleen geruild
En kostbaar wapentuig, maar ook zijn leven.
Hij had zijn wijsheid en zijn kracht gegeven
En wat in harts verholen diepten schuilt.

Voor simpele eenvoud, sterke aanhanklijkhêen,
Bood hij het den gebronsden jongen herder.
Die nam, en streed, en slingerde het verder
En trof Saul met den scherpgekanten steen.

En Jonathan duldde het dubbel leed.
Hij dacht zijn vader hard en David wreed,
En kampte om ’t arm geluk van dood te zijn.

Bij ’t rijzen van den grijzen schemervloed,
Gruwt David van den lauwen smaak van bloed,
En staart vol afschuw naar den rooden wijn.