De deuren waren dichtgedaan;
De ramen bleekten bloembesterd ;
De sneeuw blauwde onder blanke maan
Toen ons de Heer geboren werd.
Donkre spelonk was haar gegund,
Waar zij van haren zoon genas.
Onder den adem van het rund
Bloeide ze als feeder lentegras.
Daar kreunde zij in scheurend wee,
Of dood haar leven knakte en brak…
Het kindje schreide naast haar mee,
Toen zij het moe heur hand toestak.
O nieuwe levens dure last,
Hoe licht gij voor uw moeder woog
Zij koosde u en zij klemde u vast
En kuste uw krijtende oogjes droog.
En jozef kwam, dodeinde en zong
Het leed weg van den kleinen knaap.
’t Rund slobberde met holle tong,
Maria zonk in diepen slaap.
Maar wakker krimpt ons angstig hart,
Hoog zwelt bloeds bange razernij,
In werelds doolhof, blind, verward,
Geboren God! sta Gij ons bij.