Vooravond
t’ Zal kerstmis worden en ’t is stil.
Een vroege winter sloeg het leven,
Ach God, zooveel is dood gebleven,
Dat, nu ’t te laat is, bloeien wil.
De tuin, nog blad-en bessenrijk,
Ligt zwartgeslagen en bedorven.
’t Wordt kerstmis, en er moet gestorven.
De Heer komt in een doodenrijk.
Het vreemde neemt ons meer en meer,
Ons moede hart kan niets meer dragen,
Het wenscht te rusten van zijn plagen,
O rust, daal uit den hemel neêr.
Kerstmorgen
Het sneeuwde veel, de wereld stierf,
De raven vliegen laag en speuren.
Een klok bomt, en een bel gaat neuren
Dood ! lof !! dood ! leven !! stierf! verwierf !!
O Kind, dat ons geboren werd,
Gewikkeld in een doodenlaken,
O Heer! Gij komt de dooden slaken,
Geboorne! U bidt ’t herboren hart
Kind, laat mij als een kind ontwaken,
Dat schreit, omdat het leven proeft,
En, hulpeloos, Uw hulp behoeft,
O Jezus Christus! Zaligmaker!