Klagen

En lichte dagen gaan en sluierende nachten,
En slaap verheft zijn stem en suit mij zachtjes in,
En geeft zoo lieven troost aan droomen en gedachten,
Dat ik den nieuwen waak gelijk een kind begin.
Mijn handen vragen buit, ik ga met tuitende ooren
En warme wangen om, de wereld koost en kust.
Maar eensklaps krimpt mijn hart! O, ik heb u verloren,
God zet den domper op, de kaars is uitgebluscht.