Wij zeiden: morgen zomerweder
En beidden U, o Geest van vuur.
Gij druppeldet als regen neder
En laafdet harten en natuur.
Door uw bestel is ’t zaad ontsproten,
’t Is opgewassen door uw kracht.
Het is in bloeien uitgeschoten.
De halmen buigen zwaar van dracht.
Alleen mijn hart, die dorre stengel,
Hoe mild en malsch Gij hem begoot,
Vertoont noch blad noch bloemgebengel.
De taaie stok blijft grauw en dood.
Och, dring diep in de onvruchtbare aarde,
En stijg snel in den staal omhoog.
Het minste bloeien in de gaarde
Is nog zeer dierbaar in uw oog.
Gij druppeldet als regen neder …
De bloemen heffen blank en puur,
En spiegelen uw witheid weder.
Daal neder, Geest van Godlijk vuur!