Leerstellig

Laat ons dezen nieuwen dag
U ter liefde nieuw beginnen.
Geef ons door Uw Geest gezag
Om de dieren en de dingen
Te regeeren naar Uw wil.
Want als Uwe fluisteringen
Ons doorvloeien zijn zij stil.
Alles gaafs Ge in onze handen;
Alle schepslen der natuur
Sloeg Uw wet voor ons in banden.
Wij slechts, door onheilig vuur,
Gloeiden voor gemaakte goden,
Door onszelven opperecht.
Booze geesten, vreemde dooden
Zijn het waar ons hart voor vecht.
Maar dan komt Ge ons toornig tegen.
Nederlaag en laffe vlucht
Dreef ons langs de modderwegen
Naar des levens laatst gehucht.
Daar, wij stortten met Uw haatren
Blindlings in de doodsrivier,
Greep Uw hand ons uit de waatren,
Gaf Uw goedheid ons kwartier.
Alle schuld werd kwijt gescholden,
Want Uw Zoon die ons berecht,
Heeft den opstand ons vergolden
Met genâ die ’t kwaad beslecht.
Om Zijn bloed voor ons vergoten,
Om Zijn dood, die ons onttrekt
Aan den dood en zijn genooten,
Hebt Gij ons opnieuw verwekt.
Nieuwe menschen, Godes zonen,
Zijn wij in een nieuwen dag.
Wil, in ons, de wereld tonnen
Wat de wereld worden mag,
Als Uw Geest haar zal doordringen
En haar wezen hel doorlicht.
Vader, ons, en alle dingen,
Bloeiende voor Uw gezicht,
Laat ons stil zijn en onschuldig,
Alle dagen, dat ons lot,
Schepper, Uwe grootheid huldig’,
En Uw heil, Herscheppend God!