Ludwig II

Hij was zóó vol van hooge majesteit,
Dat hij zijn leven met geen mensch kon deelen,
In schonnen waanzin bouwde hij kasteelen,
Die hij bewoonde in zuivere eenzaamheid.

Daar werd tot helle werklijkheid zijn droom.
Blinkend verrezen zijn beminde helden:
Siegfried, die het geduchte monster velde,
En Parzival, zoo dwalend en zoo vroom.

Soms snelde ’t landvolk in den winternacht
Gelukkig opgeschrikt uit slaap, naar buiten.
Wild zwalkte fakkellicht langs duistre ruiten,
Een slede suisde langs in blinde jacht.

En als zij huivrend keerden in hun woning
Zegenden zij den eenzame, hun koning.