Maar dit is troost, wat is geweest,
Kan niet vervluchtigen of sterven.
Hoe ver wij aan elkaar ontzwerven,
Elke afstand overzweeft de geest.
Opeens verzwinden ruimte en tijd,
Er is geen toekomst en verleden.
Wij leven in een eeuwig heden,
En ik ben durend waar gij zijt.
’t Al hullend en doordringend licht
Verbergt u niet voor mijn gezicht,
Ik streeft tot u door glans en luister.
En als gij naar beneden ziet,
Uw blik de nevelen doorschiet,
Bespeurt gij mij in ’t diepste duister.