Met minnen hebt gij mijn gemoed gewond!
O lief, ik heb alleen naar u gezocht.
Jarenlang volgde ik ’t dwalen uwer voeten,
Of gij u eindlijk naar mij wenden zoudt.
O, de oogen toe, mijn hoofd te mogen leggen
Aan uwe knieën, en uw hand te voelen,
Die als een windje warm van zonneschijn,
Even het uiterste van ’t haar beweegt.
O, naar uw mededoogend aangezicht
Te mogen opzien, in een stom verwachten,
Dat het beschaduwd hoekje van uw mond
Heel langzaam licht wordt, en uw lach ontbloeit,
Die is voor mij, die is voor mij alleen.