Na de bui

Voor Jaaps 19e verjaardag
op 19 mei 1926

De bui was nog niet afgedreven,
Toen wij bedroefd den tuin in gingen,
Waar afgerukt de rozen dreven
En hulploos in de struiken hingen.

Het bitter geuren der seringen
Heeft zich met ons verdriet verweven
Met wanhoop teêr om doode dingen
Die schoon zijn, kwellen wij ons leven.

Een zoete witheid, een zacht geuren,
Zijn zij het duister ingedreven,
De rozen, die zoo smaadlijk vielen.

De bui trekt af; in onze zielen
Is bleeke droefheid nagebleven
En een verflauwend bitter geuren.

NB Dit gedicht is een variant van het later op dezelfde middag geschreven ‘Na de bui’, dat gebundeld werd in De steile tocht (763).