Najaar

Hoe zijt Gij tot mij gekomen
Zoo gelukkig en zoo laat,
Nu de zon de kale boonren
Weerloos met zijn gloed doorslaat,
En de landen overstroomen
En hun leegte vullen gaat?

Alle schaduw moest verdwijnen
Voor Ik vol naar binnen zeeg
En mijn onweerstaanbaar schijnen
Heeter werd en honger steeg,
En van uit den kristallijnen
Hemel tot ùw diepte neeg.

Al verhullen, al versteken,
Moeite en vrees blijkt nutteloos
Nu ‘K uw sidd’ren en verbleeken
Stil doe zijn en overbloos,
In ’t gesloten oog Mij teeken
Als een felle ronde roos.

Langzaam boren, langzaam dringen,
Langzaam stuwen tot het merg
Mijn verrukkingen en dwingen
Tot de liefde die Ik verg.
En uw hart zal moeten zingen
Als ‘K tot bloeide wereld terg.