Weinig schoone dagen
Zijn ons nog gegeven.
Laten wij den hemel vragen
Om gelukkig leven:
Nachten wit van dauw,
Die laat optrekt,
En als water zonnelauw
Langs ’t gewas lekt;
Om bezonken klaarte
In vogellied en bruine sloot;
Vruchten vol zoete zwaarte:
Ons blozend brood;
Om groene levensboomen,
En loof in vlam,
Als de engels die ons droomen
Het paradijs nam;
Om een teeder etgroen
Na regen in de zon:
Een lach, een zoen!
O, als dat kon.
—
Etgroen = het gras dat na het eerste maaien opkomt