O hart

O hart, dat naar Gods liefde smacht,
En luistert als de wereld lacht
En voelt U opgetogen
Bij ’t lachen harer oogen,

Durft gij de rust van uw gemoed
Voor ’t blinken van haar waardloos goed
En kort genot verruilen?
‘Waar kan ik haar ontschuilen?’

Wilt van haar gouden oogenschijn
Gij langer niet bedrogen zijn
Sluit uw begeerge zinnen.

En vóór Hem met gebed of kreet
Uw onmacht te overromplen weet,
Ontvangt u Zijn beminnen.