Door zware regendroppen
Gebogen en gevuld,
Heeft zon de bioode knoppen
Der rozen rood verguld.
Wij, kinderen die hopen
Op ’t feest lang voor den dag,
Beschaamd, zijn toegeslopen
En wachten vol ontzag.
Wij willen zien en weten
Hoe God zijn werken doet,
En bidden, en vergeten
Waaraan ons hart verbloedt.
O knoppen, geurbeloopen !
(Wat raakt hen zachtjes aan?)
Gods wonderen gaan open
En worden niet verstaan,
(O machtloos ongelooven,
O doem, o oude schuld,)
Hoe lang God in zijn hoven
Ons voor de rozen duldt,
Tot, nimmer te doorgronden,
(Wat raakt ons zachtjes aan,)
Wij ’t wonder ondervonden
En zelf te bloeien staan.