De morgen is ontwaakt met licht geruisch
Van bladeren en helle vogelkelen.
Slaap week zoo zacht als van hun stille stelen
De lampjes van het paardebloemenpluis.
Nog dwaalt gerucht van leven door het huis
Als losse galmen die zich weer verstelen,
En eensklaps zich verbinden tot het vele
Geluiden rijke vreemde daggedruisch.
Alsof uw hand mijn hart had aangeraakt
Is al mijn bloed ruischend tot u ontwaakt,
Naar u reikt ’t jonge bloeien der gedachten.
Gelukkig rijs ‘k uit slaaps bezwijmenis
Tot ’t leven dat zoo vol geheimen is,
Omdat wij zuiver naar elkander wachten.