Paaschavond

Ik heb Hem heel den dag gewacht,
En tot mijn pooplend hart gezeid:
Verdubbel uwe lijdzaamheid,
Hij komt wel vóór den nacht.

’t Is avond en de speelsche wind
Schudt aan de rinkelende deur
En zucht zijn naam door kier en scheur,
En tikt aan ’t dichte blind.

Nachts groote donker is nabij.
Voor bloeds heet suizen in mijn oor
Gaat werelds koel gerucht te loor.
Hart, wacht en waak met mij.

Plots, Zijn gelaat verlicht de zaal,
Ter elfder uur verblijdt Zijn schijn.
Hij breekt het brood en plengt den wijn
Wij houden avondmaal.