Palmzondag

Wat zou ik graag de palmen zwaaien,
Nu Gij uw hoofdstad binnenrijdt,
Den weg met voorjaarsbloei bezaaien,
Mijn mantel spreiden als tapijt.

Wat zou ik graag de kindren hoorent
De meisjes arm aan arm gereid,
De hooge schelle jongenskoren,
Vol eerbied en brutaal jolijt.

Is ’t mij ontzegd tot U te komen
Als Gij straks binnen galoppeert,
Ik zie U in mijn wakkre droomen,
Ik hoor hoe alles jubileert.
Misschien dat Gij, hoe ik moog schromen,
Mijn zondig huis voor U begeert.