Men kwelde hem om raad, terwijl hij wrocht.
Titus las voor; hij griste in kemelshaar.
Zijn geest bezwierf den hemel, en zijn schaar
Sloot driftig, wijl hij driftig woorden zocht.
Lucas schreef wat hij sprak: ‘gij, duurgekocht,
Verslaaft ge u weder aan den leugenaar?
Ik ban u uit (en grootsch was zijn gebaar)
En bid dat God uw ziel behouden mocht’
Schuw zwegen allen; kalmer sprak hij weder:
‘Broeders en vaders, kind’ren, ‘k min U feeder.
‘k Groet u met mijn gezellen in den Heer.
Om u te redden heb ik hard geschreven.’ –
Hij nam de stift, waar Lucas was gebleven,
Wierp hij zijn naam in groote letters neer.