Pauwen

Een witte pauw pikt uit een roomen schotel,
Een wijfje, en drie pauwen paradeeren
Met uitgezette purpergroene staarten.
Elk vaagde ’t derde deel der hemelsterren
En hing ze als godenoogen in zijn pronk.
Samen omringen zij haar teere witheid
Gelijk ’t heelal zijn laaie tintelvuren
Als gordel slaat om de aardschen verren dag,
En raken ’t uiterste van haar beschaamde bleekte
Met ’t uiterste van hun begeer’gen gloed.