Princelijk regiment

…dat ick Godt den Heere,
Der Hoogster Majesteyt
Heb moeten obediëren
In der gherechtigcheyt.

Ik koos het heerschen niet, ik ben er toe geboren:
In dit beperkt domein van leven en van tijd,
Die, onder mij geschikt, God blijven toebehooren,
Door een gerecht gericht te leiden met beleid.

Hij, die de wereld schiep, en ons uit éénen bloede
Ontspringen deed, en weer ons uit één bloed herteelt,
Gaf van Zijn macht aan mij, om onheil te verhoeden,
En naar Zijn wil heb ‘k loon en gaven uitgedeeld.

Want mij bedwingt Zijn tucht, ook ik voel mij regeeren,
En wordt teruggerukt, als ik de grens vergeet,
Die mijn bevelen scheidt van ’t regiment ddes Heeren,
En ik den onderdaan belasten zou met leed.

Maar als ‘k onwillens dwaal, (wie uwer zou nooit dolen?
En is de stem des volks wel steeds de stem van God?)
Dan zij mijn zaak den Heer der koningen bevolen,
En buk ik en mijn huis onder Zijn hoog gebod.

Mijn volk heeft Gods genâ steeds voor mij ingeroepen,
Ik roep Zijn zegen in, wij bidden voor elkaâr.
En groeit een godloss heir uit bandelooze groepen,
Wij waren één in vreê, wij zijn één in gevaar.

De volkren kentelen, de koningen gaan onder.
De wereld schokt en schudt, de chaos breekt zich baan.
Maar in de woestenij liet God nog dit stil wonder,
Dat als een groene tuin ik en mijn volk bestaan.