’t Was of de Schrift zijn levensloop verhaalde
Oorlogen, twisten, vlucht en goeden keer,
En zijn hardnekkig ijvren voor den Heer
En hoe zijn hartstocht overwon en faalde.
Godschenner was Spanjool en kananiet.
En in de gramschap van zijn visioenen
Vertrapte hij hun wapens en blazoenen,
En een triomfgeschrei barstte uit zijn lied.
Maar in den avond als het schemerlicht
Blank liet den wand met perkamenten banden,
Bad hij ootmoedig met verstilde handen:
Och Heer, mijn zonde toog U voort gericht.
Dan spleten òp des hemels steile wanden
En de eeuwigheid doorspoelde zijn gezicht.