Salomo en de koningin van Saba

Zij zag het heerschen van de stilte groot
Temidden van de duizend gouden schilden
Die duizend soldenieren blinkend tilden
En lieten vlammen als het morgenrood.

Verheven en verschriklijk als de dood,
En zacht als ’t leven dat haar hart doortrilde,
Tusschen de twaalf ivoren leeuwen, rilde
Hij voor haar bloode liefelijke nood.

Toen ’t bloed zwaar door haar tengre wezen suisde
Was het alsof zij eenzaam groeide en ruischte,
Een krank riet voor den wijden horizont.

En ’t licht zag opgaan, en hoe ’t licht verstilde
En roerloos werd terwijl haar sch?uw nog trilde,
Zóó was zij toen zij voor zijn glimlach stand.


Variant: pagina 569