San Sebastiaan

Dit is uw schoonste jachtvermaak.
De prooi moet op den jager wachten,
En met zijn oog op de bonte schachten
Volgen, en hopen dat hij raak’.

Nergens vond gij een beter wit,
Dan dit tengere trillende lijf.
Zij mikken speels tot deze schijf
Als een egel vol stekels zit.

Dood, dat gij mij uit duizend vond!
Uw pijlen bijten mij als kussen.
De plekken waar uw lippen rusten,
Branden en bloeden als een wond.

Als allen, die gij hebt bemind,
Glimlachtende, o heer van velen,
Ga ik den feestnacht met u deelen,
Zeer moe … zeer blijde … en zeer blind.