Saul, luisterend naar Davids spel

’t Is alsof de vroege lente
In de dalen uit gaat spruiten.
Deze zachte, deze zachte,
Deze zachte klank van luiten
Lokt de vrouwen uit de tenten.
Achter hem staan zij te smachten.
Donkerrood zijn mijn gedachten.
En ik werp de spitse lans…
Als een bliksem, die verknettert,
Schadeloos ter aarde klettert,
Valt het ijzer; in een licht
Is verneveld zijn gezicht,
En ikzelf, in diepen nacht,
Hoor… God lacht!