Sledevaart

Herinnering aan vrijdagmorgen
28 december 1923

Dit is het laatst geluk geweest,
Dat u en mij op aard’verbindt:
Een sledevaart door sneeuw en wind,
En dit geluk gedenk ik ’t meest.

Er was geen leven en geen tijd.
Onder een hemel van ivoor
Gleden wij stil de stilte door
Der smettelooze oneindigheid.

Peilde onze diepe veiligheid,
Aan ’t tuig ’t gelui der zuivre klok?
Opeens doorvoer ’t mij met een schok:
Dit is des Heeren heiligheid.

Want roerloos, boven en beneê,
Stond ’t ijle licht, dat schrikt noch blindt,
En ‘k werd zoo rustig, of ‘k weer, kind,
Op moeders schoot den slaap in gleê.

Wij spraken weinig en verstrooid
Geluid drong tot geluk niet door.
De wereld ging voor mij teloor,
Maar uw gelaat vergeet ik nooit.

’t Was of Gods niet te naken gloed,
Die helder oplaait in uw ziel,
Door blinkend prisma tot mij viel
Met al de warmte van uw bloed.

Even voor dit juweelen licht
Heeft duizels donker mij bedekt.
Toen heeft uw lach mij opgewekt
En zag ‘k uw glanzend aardsch gezicht

Uw handen hielden strak den toom
En temperden den gullen draf.
De fijne sneeuw woei op en af.
De droom vergleed in andren droom. –

Dit is het laatst geluk geweest,
Dat u en mij op aard’verbindt:
Een sledevaart door sneeuw en wind,
En dit geluk gedenk ik ’t meest.