Sonnet: Hebben onze oogen niet elkaêr bemind?

Hebben onze oogen niet elkar bemind?
Heldere tranen van geluk ontsprongen,
Die plotseling de veege ziel verjongen
En doen ten leven keeren als een kind.

Ik ben voor werelds heerlijkheden blind
Door ’t heilig deelgenootschap aan uw leven:
’t Suizelen van uw adem, ’t roode beven
Van ’t bloed, dat uwe zuivre wangen tint.

Bittere ellende van dit kort bestaan
Is als een vreugde door mijn hart gegaan
Onder het stralend minnen van uw oogen.
Als ik maar voel, dat gij nabij mij zijt,
Ben ik tot allen harden nood bereid
En lach nog zalig met den dood voor oogen.