Sonnet: Waarom kwelt gij mij met droomen

Waarom kwelt gij mij met droomen,
Als gif uw nabijheid weigert.
Waarom wilt gij zelf niet komen
Nu tot hooge hartstocht steigert
Mijn beminnen en begeeren,
Tot mijn zwakke krachten breken,
En mijn lang en krank ontberen
Slechts waanzinnig u kan smeeken:
Eindlijk troostend toe te treden
Met uw wonderdoenden zegen,
Dat uw oogen, die mij meden,
Zich genadig naar mid negen.
Dat ik, in den lust verloren,
In uw liefde wierd herboren.