Sonnetten – I Dit wonder is nog in mijn macht gebleven

Dit wonder is nog in mijn macht gebleven:
Ik, die geen spreuk en geen bezwering ken,
Ik roep u aan, als ik verlaten ben,
En stort uw beeltenis vol geest en leven.

Het licht gaat glanzend in uw oogen beven.
Zacht suist uw adems opgerezen vloed,
En aan uw haren bleef de milde gloed
Van ’t vele streelen mijner handen zweven.

Gij zijt nabij, ik heb u levend weer.
De tijden wankelen, maar altijd keer
Ik mij naar uw gelaat in eeuwgen luister.

De tijden wankelen, ik wankel mee.
Plotseling glij ‘k in duizels wijde zee,
En ik ontwaak ellendig in het duister.