Och Heer, Dien men met specerijen
En olie dient, vol zoeten geur,
Voor Wien men ’t licht in gloed en kleur
Van brandend glas laat spelemeien.
Wil Gij mijn woorden benedeien,
En wil het wereldsche gebeur
Van mijne daden tot een keur
Van goede werken doen gedijen.
Behoed mijn slapen voor den droom,
Die ziel met zijn vergifte doom
In ’t grondelooze niet doet duizlen.
Wees binnen en wees buiten mij,
Tot ’t leven in het zwellend tij
Van Uw genade mag versuizlen.