Sonnetten – I Wat geeft uw late toegenegenheid !

Wat geeft uw late toegenegenheid!
Niets is zoo bitter dan dit medelijden,
Ik moet de dagen van uw haat benijden
Boven de liefde van dees laten tijd.

Nu noemt uw stem mij bevend: welbemind!
En sidderend is ’t streelen uwer handen.
Maar ik voel als vernedering en schande,
Dat gij mij nu uit medelijden mint.

Wat zal ik dan nog in uw oogen staren!
Ik ben verzaad van liefdes wonder wee.
Mijn arme hart verlangt de doove vrêe
Van eenzaamheid en storelooze jaren.

En niets kan mij uw liefde nu nog geven
Dan bitterheid om een verloren leven.