Sonnetten – II Komt gij dicht nabij mij leven

Komt gij dicht nabij mij leven
Door mijn sterken wil bezworen?
Kunt gij mij nu zien en hooren,
Voelen mijn verlangend beven?
Zal uw adem om mij zweven,
Wil uw glimlach mij behooren,
Zoekt uw jeugdige bekooren
Zich verrukt aan mij te geven?
In uw noodigende armen
Wacht mij een vervoerend rusten,
Op uw wangen bloeit een warme
Blos, schoon ik ze nog niet kuste.
Ons wederzijds erbarmen
Breekt in sidderende lusten.