Sonnetten – II Lionardo

Sonnet II uit de Italiëcyclus (I t/m XII)

Mijn ziel gruwt van het dubbelzinnig lachen,
O Lionardo, dat gij zoo bemint:
Een mengeling van zonneschijn en wind,
Een faun die tussen englen staat te prachen.

In geestesdiepten, krochten van gevoel,
Waar zijn die vreemde glanzingen gevonden?
Het is een onderdompeling in zonden
En hemelvreugden, brandend kil en zoel.

Mensch, die zoo vorstlijk door het leven ging,
Vonkende steen in glanzend gouden ring,
Gaaf ge ons dit raadsel als uw allerbeste?

Zelfs in het droevig aanschijn van den Heer
Vind ik ‘t vermoeden van dien glimlach weer.
Maar vredig maalt gij Beatrice d’Este.