Sonnetten – III Begeeren geeft geen troost, en het ontfangen

Begeeren geefteen troost, en het ontfangen
Bereidt ons hart slechts dieper droefenis.
Wij hebben meer dan ons behoeven is,
En toch verziekt ons harte van verlangen.

Het telt en cijfert aan den hoogen som
Van winsten en verlies langs werelds wegen.
Vreugden en smarten, al wat ’t heeft verkregen,
Zet het in heimelijke liefde om.

Wat wil dan die erbarmelijke pijn:
Dat hongeren bij liefdes overvloed,
Dat karig nemen van zijn eigen goed,
Saam vorstlijk-rijk en bedel-arm te zijn?

Ai mij, ons hart zou al zijn liefde willen,
In ééne stonde aan één hart verspillen.