Hier wordt het bidden murmlen en verzuchten,
In deze kerk vol geur en wazig licht.
Ze is als een koortsdroom en een minnedicht,
Zoo liefelijk en zacht en zoo te duchten.
Gelijk der zijde glanze’ in kreuk en vouwen
Tezamen vloeien als ’t gewaad vergeelt,
Staat hier en ginder nog de Heer gebeeld
In bleekend goud en kleuren die vergrauwen.
Hier waant de goddelooste ziel zich vroom
En wil wel weeldrig moe en zinne-loom
In weeken gondel naar den hemel deinen.
Maar als het altaar hel van kaarsen straalt,
Voelt zij ontzet hoe zij is afgedwaald,
En weet den hemel erfgoed van de reinen