Sonnetten – IV Hij noemde zich: de zonneschijf is blij !

Ech-En-Aton

Hij noemde zich: de zonneschijf is blij!
De jonge Koning met zijn bloemgezicht.
Zijn wezen scheen gestold uit louter licht.
Mild was de lach die om zijn lippen lei.

Zich sieren met de vreugde van zijn god,
Hij wist geen andre zaligheid en plicht.
Hij heeft alleen dit schoone werk verricht:
Te lachen boven aller donker lot.

O heilrijk leven, dat geen leed meer heugt,
Wijl het vervuld was van een hemelvreugd,
Die glanzen bleef door duizenden van jaren.

Ik worstel om een even groot geluk,
Maar wring wanhopig ziel en zinnen stuk,
Als ik uw lief gelaat niet aan mag staren.