Sonnetten – V Fra Angelico

Hier was de woning van den armen clerc,
Die bovenal Gods zoete Moeder minde,
En maakte zich tot speelnoot van den Kinde:
Hen malen werd zijn heilig levenswerk.

Hij kon de vlammen en de tranen binden,
De snelle driften van het ijle zwerk;
Als bloemen zacht, als dieren glanzend sterk,
Schiep hij de lieflijkheden van Gods vrinden.

Toen reide hij hun glorie als een band
Van vreugden om zijn hartstochts stillen brand:
De Lieve Vrouw, Gods koninklijke Moeder,

En Jezus, staande in haar milden schoot;
Wiens hand om werelds schoonen kaatsbal sloot:
Die naar hem loech, zijn Goddelijke Broeder.