Sonnetten – VI O neem en drink den doodelijken drank

non dolet

O neem en drink den doodelijke drank!
Hij zal uw zoete mond niet bitter maken.
Eén helle schrik … uw armelijke haken
Gaat over in een leven licht en blank.

Nóg zijn uw oogen van ontberen krank,
Nóg moet uw arme hart zijn heil verzaken,
O neem en drink den doodelijken drank!
Gij zult van hemelsche verrukking blaken.

Door uwe leden rilt een weifeling,
In uwe handen is een vreezig beven;
Zal nu de beker naar de lippen gaan?

Eén snelle teug … en alles is gedaan.
Even in de oogen doods vertwijfeling,
En dan de glansen van het eeuwig leven.