Sonnetten – VII Dit ernstig, stil in zich verzonken zijn

Dit ernstig, stil in zich verzonken zijn
Als ’t leven in die teer japansche beelden:
’t Gezicht doorschenen, vingers die vergeelden,
Als dagen gelen in de zonneschijn.

En dan het leven speuren in de heele
Zoete bekoring van een blozen fijn
En in een lachen, dat geen lach wil zijn
En zich in sidderende glans verdeelde.

Ik weet uw wezen ongerept en teêr.
Al werelds weelde die ik nog begeer,
Ging, steen in water, diep in u verzinken.

Over uw grondlooze oogen buig ik heen,
En in hun blanke klaarte zie ‘k alleen
Het speuren van mijn eigen oogen blinken.