Sonnetten – VII Sint Franciscus

Hij liet de kreaturen tot Uw lof
Hun bonte mengeling van stemmen reien;
’t Kirren van duiven en der raven schreien
En ’t ritselen van regen in den hof.

De zonnen dreunden en de maan zong klaar,
Het spichtig gras stak lisplend ’t hoofd naar boven,
En om de glorie van Uw naam te loven
Bespeelde wind ’t haar van den wandelaar.

De ratelende stad riep Uwen naam,
Uw heerlijkheid was op het dorp gelegen.
De wolken werden van verrukking rood.

En zelfs de stille sfeer om de verzwegen
Dingen ging klinkende om. en Uwe faam
Hing als een lichte glimlach om den dood.