Sonnetten – XI Michel Angelo

Machtigste van Gods weinige verkoornen,
Die om het schepsel met den Schepper dong:
Gij wilder, en uit dooden rots ontsprong
Het leven van verrukten en verloornen.

Geweldige, die u door ’t leven wrong,
En zóó mishandeld werd met liefdes doornen,
Dat gij van smart niet anders kondt dan toornen,
Terwijl het bloed in u zoetwellend zong.

En zijt gij zelve van die slaven een,
Wier onbewustheid opdrong uit den steen,
Maar loome slaap tot ’t leven nooit deed raken?

Gij hebt gereikhalsd naar het zien van God,
Maar liefde sluierde u met zachten spot:
Wereld noch hemel kon u zalig maken.

Toelichting: dit gedicht is ook gepubliceerd in De Beiaard (1923-1)