Aanzie de Moeder en haar dooden Zoon,
De grootste schepping van den grooten heiden.
Wat heeft zijn hart om Jezus moeten lijdens.
Geen beitelde Gods ondergang zoo schoon.
Geheven op haar schoot, als op een troon,
Ligt Hij ineengezonken; zwaar van leden,
Is hij haar stillen jammer half ontgleden….
Zoo houdt zij Hem de heele weerld ten toon!
Beweening Christi! Hart van marmersteen,
Doora?rd van zonden, o waar zult gij heen
Dan naar den Heer, die dood om u wil wezen?
Laat dan uw oogen waterbeken zijn,
En vloeie uw bloed als wellen zoete wijn.
Wees dood, om aan zijn wonden te genezen.
Toelichting: dit gedicht is ook gepubliceerd in De Beiaard (1923-1)