’t Is niet to zeggen

’t Is niet te zeggen, Heer, hoe zoet
Gij voor de ziele zijt,
Ze is als een roos die bloeien moet
In haar eenvoudigheid.
Het is een zwellen zwaar en lang,
Een heil dat zalig maakt en bang,
Gedragen onbezweken.
Maar met een heimelijke vrees.
Dat het geluk, zoo ’t hooger rees,
Moet breken!

Dan berst de spanning;
’t uur is vol.
En uit de wondre breuk
Beurt zich de roos, een kleurge bol
Vol balsemende reuk.
O, niemand zegt in woorden uit,
Heer, wat Gij voor de ziel beduidt.
’t Is winnen in bezwijken,
Zinken van heil in dieper heil.
En stil en schoon staat ze onderwijl
Voor U te prijken !