Te vroeg bloeiende perzik

Het voorjaar kwam zóó vroeg
Met zon en luwe winden,
Dat ik in een verblinde
Verrukking bloemen droeg.

Ik kon den vasten tijd,
Door U besteld, niet wachten.
’t Hunkren van mijn gedachten
Werd teedre werklijkheid.

O, de eerste morgen, dat
Mijn bloei zich openbaarde,
In de verdorde gaarde,
Hebt Gij mij liefgehad.

Toen, voor mijn weligheid,
Waarvan de twijgen rillen,
Hebt Gij mij gekastijd,
En mij omhuld met stille

Huiven van sneeuw, en dauw
Die stierde tot kristallen;
Nu sta ik star en grauw
Tusschen den bloei van allen.

Maar wie mijn doodheid laakt,
Gij weet, dat ik kan bloeien.
En uit verholen gloeien
Gij bloem en vruchten maakt.

Och God, Uw lente prijkt ~
Wie weet ? nog vele jaren.
Laat ’t hart Uw gunst ervaren,
Tot het in bloei bezwijkt.