Telkens opnieuw

Hij zag niet, en hij overrekende
Den afgrond niet, die denken scheidt van daad;
Maar wist: tusschen twee steunpunten ontstaat
Toenadering: een boog! en teekende.

Over en door den inslag van de lijn
Schoot bliksemvlammende zijn snelle geest,
En sloeg een brug, onwrikbaar, onbevreesd,
Tusschen Gods feilloos Wezen en zijn schijn. –

Zacht in het najaar schommelt aan een tak
Het spinneweb en vangt den morgendauw.
Gods zonneschijn maakt het zoo schoon en zwak
En trillend als de liefde van een vrouw
Die voor den storm van de begeerten brak…
Maar wéér doorzweeft een draad het eeuwig blauw