Tijdens onweer

Verheevne, die in vuur en vlam
Zoo menigmaal terneder kwam,
Op bliksemenden wagen
Uw knecht hebt thuis gedragen,

Wij zien het hoe de steile wolk
Ineenstort tot een dwarrelkolk
En opwaarts zweeft in dampen
Staat er uw ros te stampen.

Gedenk aan al wat is bezield,
Laat de oogst ten velde niet vernield
Zijn als Ge uw hagelbenden
Hier wilt terneder zenden.

Och, dat ons oog uw wonder zag !
Behoed ons voor den donderslag !
Ons huis, ons bloed, onszelven,
Laat niet door ’t vuur bedelven.

Och Heer, Gij weet hoe ’t hart ons prangt,
Nog aan dit nietig leven hangt,
Maar wilt Gij alles samen,
’t Zij ’t Uwe, neem het, amen.