U zien

Of Gij niet hoort, toch schreeuwt mijn hart
Nachts angstaanjagend donker in,
Of mij niet eindlijk een begin
Van troost gewerd.

Ik heb Uw pand, ik heb Uw woord!
Wat baten beiden
Als Gij niet hoort,
Of luistert zonder medelijden?

Zijt Gij nu ver, of dicht nabij?
Mijn handen tasten
Het duister tussen U en mij,
Of ze U verrasten!

Dan zinkt slaaps zwaarte
Over mijn ogen.
Straks – o, de kláárte,
U zién te mogen.